
Over bijen, biodiversiteit en hypocrisie.
Het is een hype om vóór bijen te zijn. Bijen zijn lief, aardig, nuttig. Bijen mogen niet dood. Weg met het gif, lang leve de bij.
Dat is zo een beetje de boodschap die de laatste jaren verspreid wordt. Met succes. We zijn er nog lang niet, maar ook de tegenstanders en de politiek raken er zo langzamerhand van doordrongen dat we hard op weg zijn om de bijen om zeep te helpen.

In onze strijd om de honingbij te redden, wordt al snel vergeten dat ook andere insecten enorm belangrijk zijn. Neem bijvoorbeeld de solitaire bij. Solitaire bijen blijken zelfs betere en belangrijkere bestuivers te zijn dan de gecultiveerde honingbijen. Hommels en zweefvliegen kunnen er ook wat van.
Vaak wordt ook de term biodiversiteit gekoppeld aan honingbijen. En het is juist daar waar alle vergelijk mank gaat. Biodiversiteit gaat vooral over inheemse, in het wild voortkomende planten en dieren in relatie met hun omgeving en de bodem. Een koe in een weiland heeft dus niets met biodiversiteit te maken. Een honingbij in een bijenkast of boomgaard ook niet. Helaas.
Moeten we dan stoppen met de acties? Uiteraard niet. Zowel biodiversiteit als gifvrije planten voor honingbijen zijn uitermate belangrijk. Het beste is misschien om dit aan te tonen aan de hand van twee foto’s van twee verschillende rozen. Rosa ‘Abigail Adams’ is in mijn ogen welhaast de beste ‘bijenroos’ die er is. Als hij bloeit, zitten er op een zomerse dag duizenden bijen op. Honingbijen. Maar natuurlijk ook solitaire bijen hommels, zweefvliegen. ‘Wilde’ insecten op een gecultiveerde roos, of, in ieder geval een roos die niet in ons natuurlijke landschap thuis hoort.

Een andere roos, een inheemse roos, wordt door sommigen als de beste ‘drachtplant roos’ voor honingbijen genoemd: de bosroos. De bosroos, oftewel Rosa arvensis, is zeldzaam in ons land. Gelukkig de laatste jaren weer gekweekt en aangeplant door natuurorganisaties. Het is ook een echte bijenroos. Wilde bijen, zweefvliegen, maar ook honingbijen vindt je erop. Gecultiveerde insecten, op een wilde roos. Het is belangrijk om het onderscheid te maken: wilt u een roos die goed is voor bijen, die wat oplevert voor honingbijen: kies voor bijvoorbeeld ‘Abigail Adams’. Hij levert veel stuifmeel, voor een lange periode, vrijwel het hele seizoen vanaf juni tot en met oktober. Hebben wilde insecten hier ook profijt van? Jazeker. Maar wat betreft de wilde insecten en dus de biodiversiteit, wint de bosroos, of elk andere inheemse roos. En daarmee bedoelen we rozen die in onze eigen omgeving in het wild voorkomen of voor zouden kunnen komen.

Verschillende proeven tonen aan wat eigenlijk heel logisch is. Legt u maar eens een wit laken onder een échte wilde roos. Flink schudden. Tel alle insecten én alle soorten die op het laken liggen. Doet u hetzelfde bij een gecultiveerde roos op hetzelfde tijdstip, zelfde grootte en omstandigheid: u zult zien dat de helft in aantal soorten maar ook de helft in aantal insecten te voorschijn komt. En dat zegt alles over de biodiversiteit van een wilde roos. Dit vergelijk geldt voor heel veel gecultiveerde planten versus tuinplanten. Een ‘wild’ madeliefje heeft meer waarde voor de biodiversiteit dan een gekweekte vorm. Wil je iets voor bijen doen?! Prima. Wil je iets voor biodiversiteit doen, ook goed. Maar laten we wel het verschil blijven zien.